Pesten
Definitie van pesten
Pesten is het systematisch uitoefenen van psychische- en/of
fysieke mishandeling door een kind of een groep kinderen van
1 kind dat niet in staat is zichzelf te verdedigen.
-
Systematisch.
-
Ongelijk verdeelde macht.
-
Psychische en fysieke schade.
-
Niet weerbaar.
Definitie van plagen
-
Er sprake van een incident.
-
Bijna of geheel gelijke macht.
-
Geen blijvende schade.
-
Wel voldoende weerbaar.
Het
zondebok verschijnsel
Een
kind in een geïsoleerde positie wordt bedreigd door de rest
van de groep.
De
pester
-
Deze geniet van zijn macht.
Slachtoffer
-
Kan denken dat het normaal is dat hij mishandeld wordt.
-
Kan bang zijn de groepsnorm te doorbreken.
-
Bang zijn om niet geloofd te worden.
-
Bang zijn voor verergering van de situatie.
De
rest van de klas is onderverdeeld in groepen met
verschillende belangen.
-
De actief meepesters uit angst om zelf slachtoffer te
worden.
-
Pest ook, niet uit angst, maar uit berekening. Ze
profiteren van de situatie. Ze worden er zelf beter van.
-
Leerlingen die niet pesten, maar ook geen steun verlenen
om te stoppen. Ze voelen zich wel schuldig.
-
Leerlingen die niet door hebben wat in de groep speelt.
-
Leerlingen met een hoge status binnen de groep en die
het af en toe voor het slachtoffer opnemen.
Mechanismen die een rol spelen bij het zondebok fenomeen.
-
Samenzwering om te zwijgen.
-
Omstanders dilemma. Personen raken in tweestrijd,
wanneer ze geconfronteerd worden met machtsmisbruik.
(Zoeken naar uitvluchten, om geen partij te kiezen)
-
Het schuldig achten van het slachtoffer.
Soorten zondebokken.
-
Passieve zondebokken. (angstig, onzeker, gevoelig en
rustig)
-
Actieve, provocerende zondebokken.
Ieder
kind kan het in zich hebben om een zondebok figuur te
worden, als het maar afwijkt van de door de meerderheid
vastgestelde norm!
De
pester, het slachtoffer en de rest van de klas hebben er
belang bij om niet te praten. Hierdoor merken leerkrachten
en ouders het vaak niet op.
Theorie achter het zondebok fenomeen.
Het
zondebokfenomeen, is vijandig gedrag tegen een onschuldig en
hulpeloos slachtoffer, dat optreedt wanneer en omdat de
eigenlijke bron van frustratie niet aanwezig is of om welke
reden ook niet aangevallen kan worden.
Er is
dus altijd sprake van een verstoord groepsevenwicht.
Met
woorden:
-
Vernederen: Hou jij onze handschoenen maar even vast,
dat is toch het enige dat jij kunt.
-
Schelden: Viezerik, vuurtoren, schele.
-
Dreigen: Je vertelt het niet aan de meester, want dan
pakken we je straks.
-
Belachelijk maken, uitlachen.
-
Kinderen niet bij hun eigen naam noemen maar altijd bij
een bijnaam.
-
Gemene briefjes schrijven.
Lichamelijk:
-
Trekken aan kleding, duwen, sjorren.
-
Schoppen en slaan.
-
Krabben, bijten en haren trekken.
-
Met wapens: messen, stokken.
-
Door achtervolging enz.:
-
Achterna lopen, opjagen.
-
In de val laten lopen, klem zetten.
-
Opsluiten.
Door
uitsluiting:
-
Doodzwijgen: niet reageren op wat het kind doet of zegt,
niet tegen hem/haar praten.
-
Uitsluiten: het kind mag niet meedoen met spelletjes,
niet meelopen naar huis, niet komen op een verjaardag.
Door
stelen of vernielen van bezittingen:
-
Afpakken van kledingstukken en andere spullen.
-
Beschadigen van spullen: kliederen op boeken, schoppen
en gooien met een schooltas, banden lek steken.
Door
afpersing:
-
Dwingen om geld of spullen af te geven.
-
Dwingen om iets voor de pesters te doen: geld of snoep
meenemen, een klus opknappen.
De
vijfsporenaanpak
Bij
het bestrijden van pesten wordt meestal uitgegaan van de
vijfsporenaanpak:
-
Steun bieden aan het kind dat gepest wordt:
-
Naar het kind luisteren en haar/zijn probleem serieus
nemen.
-
Met het kind overleggen over mogelijke oplossingen.
-
Samen met het kind werken aan oplossingen.
-
Zonodig zorgen dat het kind deskundige hulp krijgt,
bijvoorbeeld een sociale vaardigheidstraining.
-
Assertiviteitstraining.
-
Steun bieden aan het kind dat zelf pest:
Juridisch gesprek, waarin straf wordt gegeven aan de pester.
Probleemoplossend gesprek, daarin legt men de oorzaak van
het pestgedrag bloot en maakt de pester gevoelig voor wat
hij met de gepeste leerling uithaalt.
-
Met het kind bespreken wat pesten voor een ander
betekent.
-
Het kind helpen om op een positieve manier relaties te
onderhouden met andere kinderen.
-
Het kind helpen om zich aan regels en afspraken te
houden.
-
Zonodig zorgen dat het kind deskundige hulp krijgt,
bijv. een sociale vaardigheidstraining.
-
De middengroep betrekken bij de oplossingen van het
pestprobleem:
-
Met de kinderen praten over pesten en over hun eigen rol
daarbij.
-
Met de kinderen overleggen over mogelijke oplossingen en
over wat ze zelf kunnen bijdragen aan die oplossingen.
-
Samen met de kinderen werken aan oplossingen, waarbij ze
zelf een actieve rol spelen.
-
De school (of de club, het buurthuis, de sportschool)
steunen bij het aanpakken van het pesten:
-
De leerkrachten en de rest van de schoolorganisatie
informatie geven over pesten als algemeen verschijnsel
en over het aanpakken van pesten in de eigen groep en de
eigen school.
-
Werken aan het tot stand brengen van een algemeen beleid
van de school rond veiligheid en pesten waar de hele
school bij betrokken is.
De
ouders steunen:
-
Ouders die zich zorgen maken over pesten, serieus nemen.
-
Informatie en advies geven over pesten en de manieren
waarop pesten kan worden aangepakt.
-
In samenwerking tussen school en ouders het pestprobleem
aanpakken.
-
Zonodig ouders doorverwijzen naar deskundige
ondersteuning.
Onjuiste stelling omtrent pesten (H. Janssens; gedrags- en
werkhoudings- en zorgverbreding)
-
Pesten is normaal.
-
Het kind roept het kind over zichzelf af.
-
Het kind moet maar meer over zichzelf afbijten.
-
Het moet moet meer sociale vaardigheid leren om zich te
verweren.
-
Het kind moet zich meer aanpassen aan de groep.
Opvallend gedrag van de zondebok.
-
Claimen van kinderen die wel eens aardig zijn.
-
Overdreven gedrag. (op een eigenaardige manier blij,
aardig of bos zijn)
-
Afkoop gedrag.
-
Klikken
-
Sociaal en inadequaat reageren.
Deze
gedragingen zijn niet de oorzaak maar het gevolg van gepest
worden.
Gedrag van de pesters.
-
Klein groepje leerlingen. Op te merken via observatie.
-
Onderling smoezen en samenscholen.
Negatieve rol van de mentor.
-
Te passief.
-
Kan af en toe meedoen aan het pestgedrag, doordat hij
alleen oog heeft voor het vreemde gedrag van het kind.
De
rol van de ouders.
Negatieve rol ouders:
-
Het kind halen en brengen. (overbescherming)
-
Afkoop gedrag tegenover pesters.
-
Claimen van kinderen uit de tussengroep die wel eens
aardig zijn.
-
Naar de ouders van de pester gaan. (Het pestende kind
kan wraak nemen voor de straf die het van de ouders
krijgt.
Positieve rol van de ouders.
-
Bespreekbaar maken via de groepsmentor.
-
Gevoel van eigenwaarde herstellen.
Het
voortgezet onderwijs.
-
Pesten komt het meeste voor op school.
-
Daardoor werkt het het beste als de school het
pestprobleem signaleert en er samen met andere
betrokkenen iets aan doet.
-
Het belangrijkste wat de school kan doen is het pesten
zoveel mogelijk voorkómen. De school moet voor iedereen
een veilige en prettige plek zijn.
-
Voor een deel moet dat in de klassen zelf gebeuren. Als
leraren de leerlingen serieus nemen en ze niet afkatten,
geven ze een positief voorbeeld. Ook is het belangrijk
dat leraren een duidelijke houding hebben met betrekking
tot conflicten tussen de leerlingen onderling,
bijvoorbeeld door geen partij te kiezen.
-
De mentor of klasseleraar van een klas heeft daarbij een
speciale taak. Deze kan sociale conflicten en
pestsituaties met de klas bespreken en er samen met de
klas oplossingen voor bedenken.
-
Pesten komt veel voor in de gangen, in de kantine en op
het schoolplein. Daarom is het nodig dat de school als
geheel een beleid ontwikkelt tegen pesten zodat
leerlingen en ouders er op kunnen vertrouwen dat de
school voor iedereen een veilige plaats is.
Voorkómen en bestrijden van pesten
-
Pesten is geen eenvoudig probleem. Daarom lijkt het vaak
onoplosbaar. Toch is pesten wel te bestrijden als het
serieus wordt genomen.
-
Dat betekent dat kinderen moeten weten dat ze om hulp
kunnen aankloppen bij de volwassenen om hen heen. Voor
volwassenen betekent het, dat ze aandacht moeten hebben
voor de signalen van de kinderen. Ze moeten luisteren
naar wat de kinderen te vertellen hebben en daar over
praten. Voor leerkrachten en begeleiders van groepen in
de vrije tijd betekent het dat ze groepsgesprekken
moeten voeren, regels moeten afspreken en zorgen dat die
regels ook werken.
-
Het pestprobleem wordt lang niet altijd serieus
aangepakt: ouders zeggen dat een kind maar van zich af
moet bijten, leerkrachten hebben het te druk en de
trainer vindt het zijn verantwoordelijkheid niet.
-
Als volwassenen alleen af en toe ingrijpen, kan dat
verkeerd uitpakken. Gepeste kinderen worden daarna nog
meer het slachtoffer omdat ze 'geklikt' hebben.
-
Daarom is het belangrijk om het pestprobleem degelijk
aan te pakken. Daarbij zijn alle betrokkenen nodig.
Ieder van hen kan een begin maken met het oplossen van
het pestprobleem.
-
Kinderen die worden gepest kunnen beginnen door met hun
ouders, leerkrachten of andere vertrouwde volwassenen te
gaan praten. Ze kunnen ook om raad vragen, bijvoorbeeld
bij de kindertelefoon.
-
Andere kinderen kunnen bij hun ouders of leerkrachten
aankaarten dat er gepest wordt.
-
Ouders kunnen met hun kinderen gaan praten en het
probleem met andere ouders, op school of in de speeltuin
bespreken.
-
Leerkrachten kunnen het pesten als algemeen probleem
regelmatig in hun klas bespreken. Ze kunnen proberen in
de klas een open en vriendelijke sfeer te creëren.
Concrete pestsituaties kunnen ze met de betrokken
kinderen bepraten. Samen met hun collega's kunnen ze
werken aan een schoolbeleid rond sociale regels en
pesten.
-
De directie van een school of buurthuis, het bestuur, de
ouderraad of de medezeggenschapsraad kunnen de manier
van omgaan bespreken en toewerken naar een beleid
daarover.
-
Begeleiders van groepen, trainers en anderen die te
maken hebben met kinderen buiten schooltijd, kunnen het
pesten met de kinderen bespreken. Ze kunnen proberen de
samenwerking tussen de kinderen bevorderen.
-
Anderen, zoals de wijkagent of de schoolarts, kunnen
sociale problemen tussen kinderen die zij hebben
geconstateerd aan de orde stellen in hun contacten met
scholen en buurthuizen. Ook kunnen zij door hun
bijzondere positie soms net een andere invloed
uitoefenen op de kinderen dan leerkrachten en
begeleiders. de ernst van de situatie niet inschatten.
Enkele jaren geleden is daartoe door de landelijke
ouderorganisaties in het onderwijs een Nationaal
Onderwijsprotocol tegen Pesten ontwikkeld. Het is de
bedoeling dat alle onderdelen van een school (bestuur, team,
medezeggenschapsraad, leerlingenraad en ouderraad) dit
protocol onderschrijven.
Het
ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
ontwikkelt beleid rond De Veilige School. Het streven is, de
school te maken tot een plek waar iedereen zich veilig kan
voelen. Zaken als seksuele intimidatie komen daarbij aan
bod, maar ook geweld op school en pesten.
Natuurlijk zijn projecten en beleidsplannen op zichzelf geen
oplossing voor het pesten op school. Ze kunnen wel een
belangrijke aanzet geven.
Ouders kunnen er aan meewerken dat op de school van hun
kinderen een anti-pest-beleid wordt ontwikkeld. Door
gesprekken met de leerkracht of via de ouderraad of de
medezeggenschapsraad kunnen zij het onderwerp aan de orde
brengen.
Literatuur:
-
Het zondebok-fenomeen op school (B. van der Meer)
-
Pesten op school (B. van der Meer)
Hulp bij pesten:
http://www.kindertelefoon.nl/
Je kunt de Kindertelefoon ook met je
mobiele telefoon bereiken. Bel naar 0900-0132. Dit nummer is
niet gratis. Het kost je 20 eurocent per minuut, plus de
kosten van je mobiele telefoon.
Feiten over Pesten (bron:
http://www.sjn.nl/pesten/)
De meeste
basisschoolleerlingen, ruim zestig procent, worden wel eens
gepest. Een enkel keertje gepest worden, daar is overheen te
komen. Echter, 8 % van de basisschoolleerlingen wordt minstens
één keer per week gepest. Dit zijn er minimaal twee per klas.
Pesten gebeurt vooral op school. Bijna de helft van de gepeste
kinderen vertelt het aan de leerkracht. Volgens de leerlingen
grijpen de leerkrachten lang niet altijd in als er gepest wordt.
De meeste kinderen vinden het vervelend om te merken dat andere
kinderen gepest worden. Veertig procent van de kinderen probeert
te helpen als een ander kind wordt gepest. Ongeveer even veel
kinderen vinden dat ze eigenlijk iets zouden moeten doen, maar
doen het toch niet.
Veel kinderen vertellen thuis niet dat ze gepest worden.
Van de leerlingen in het voortgezet onderwijs (klas 2 en 4)
meldt dertig procent dat ze niet worden gepest. Twee procent
wordt meer dan één keer per week gepest. Een klein gedeelte van
de jongeren vertelt aan een docent dat hij of zij is gepest. De
leerkrachten grijpen niet vaak in als er wordt gepest. Ruim
twintig procent van de jongeren in het voortgezet onderwijs
probeert een gepest kind te helpen. Twee keer zoveel jongeren
vinden dat ze eigenlijk zouden moeten helpen, maar doen het
niet.
Dit blijkt uit een landelijk onderzoek uit 1991. Er deden 30
scholen voor basisonderwijs aan mee en 36 voortgezet
onderwijs-scholen. In totaal zijn 88 klassen kinderen bij het
onderzoek betrokken. Het onderzoek bouwt voort op grootschalig
onderzoek in Scandinavië. De uitkomsten van het Nederlandse
onderzoek kloppen in grote lijnen met de resultaten uit andere
landen.
Overigens worden niet alleen kinderen gepest. Ook op het werk
lijkt pesten regelmatig voor te komen. |